Nog enkele slokken water uit de rivier de Eunoë en dan is Dante als herboren gereed om naar de sterren op te stijgen. Zo eindigt het laatste Canto XXXIII van het Purgatorio en kan het laatste, zowel voor Dante als voor de lezer het moeilijkste deel van zijn reis in het hiernamaals naar het Paradiso beginnen.
Ik probeer het te begrijpen, de diepgang te doorgronden. Dante begint in 1295 aan La Vita Nova, geeft daarin aan de liefde een driedelige gelaagdheid, een aardse, een abstracte en een goddelijke. In zijn Divina Commedia, 20 jaar later opgesteld, trekt hij die gelaagdheid door. 3 Cantiche, de eerste het Inferno, gericht op het aardse, op ongeremde hartstochten, een mythologische inslag, dan het Purgatorio, gericht op de ziel, bewustwording en contemplatie, alwaar de liefde van Christus heerst, een filosofische inslag en tot slot het Paradiso, waar het intellect en wijsheid de sfeer bepalen, de mystiek, het rijk van de Heilige Geest, een theologische inslag. Deze diepgang is vol met raadsels omgeven. Dat geldt eveneens voor de rol van Beatrice in dit verhaal. Zij, hoofdpersoon in La Vita Nova, je zou kunnen zeggen, gewoon een jeugdliefde bij wie hij een blauwtje heeft gelopen, zij die, 20 jaar later, voorzien van een Goddelijke status, uit de hemel neergedaald, Vergilius vraagt om de leidsman van Dante door het hiernamaals te zijn en zij die, nadat Vergilius van het toneel is verdwenen hem uiteindelijk naar het Goddelijke (bege)leidt. Ik kan deze diepgang niet bevatten, ik kan me niet voorstellen dat een mens deze complexiteit en dan nog in dichtvorm ook vorm kan geven. Toch is het Dante gelukt. Ik stop ermee om maar iets van deze bovenmenselijke prestatie te bevatten. Misschien dat anderen dat wel lukt, ik geef mij over, mij rest slechts het grote genoegen van het lezen van deze laatste Cantica, het Paradiso. Ik kan niet wachten daarmee te beginnen.
Deze diepgang geldt ook voor het Paradiso, zoals niet alleen voor Dante zelf maar ook voor de lezer. Dante geeft zelf aan dat het Paradiso maar voor weinigen is weggelegd. In het begin van Canto II adviseert hij de lezer naar zijn land terug te keren want het gevaar op zee is groot als je mij uit het oog verliest.
En dan volgt de beroemde zin:
L' acqua ch'io prendo giammai non si corse (Canto II 7-9)
Minerva spira, e conducemi Apollo
e nove Muse mi dimonstran l’Orse
(de zee die ik bevaar is nooit bevaren*
Minerva (godin van de wijsheid) bolt mijn zeil, Apollo (god van de dichtkunst) staat
Aan ’t roer, op koers houdt ons de Muzenschare)
In 1926 heeft Luigi Bonazza een ets gemaakt met de eerste versregel als titel.
Het hangt in het Museo Dantesco, Via Dante Alighieri, Ravenna
L' acqua ch'io prendo giammai non si corse (regione.emilia-romagna.it)
En in het volgende vers verwijst Dante naar ons, zij die zich verzadigd hebben aan de bron der wijsheid, tenminste daar gaat hij van uit als je het Paradiso wilt kunnen begrijpen.
Voialtri pochi che drizzaste il collo (Canto II 10-12)
per tempo al pan de li angeli, del quale
vivesti qui ma non sen vien satollo.
(Maar u, de kleine groep die niet te laat*
Gereikt heeft naar het brood der Serafijnen (wijsheid)
Dat ons op aarde voedt, maar nooit verzaadt)
Hoe moeilijk Dante het zelf vindt om deze bovenaardse, goddelijke wereld, nog nooit door iemand gezien, poëtisch te beschrijven, geeft hij aan door te verwijzen naar de hulp die hij nodig heeft van Minerva, Apollo en de Muzen. Zonder hun hulp kan hij deze uitdagende zee, een wereld volledig immaterieel en volledig buiten ieder menselijk begrip, niet bevaren. De moeilijkheidsgraad wordt nog eens extra versterkt door de metrische en stilistische eisen die gesteld worden aan de canti, terzine en rime.
Dat is de techniek, maar hoe kun je in godsnaam een wereld beschrijven, die het voorstellingsvermogen te boven gaat, nooit gezien, terwijl je er zelf misschien toch een beeld van hebt. Om daarin te kunnen slagen maakt Dante gebruik van het idee van de ‘trasumanazione’ , d.w.z. het boven jezelf, boven de menselijke natuur uitstijgen. Spiritualiteit, daar draait het om in de Paradiso.
Dante zegt zelf hierover;
Trasumanar significar per verba (Canto I 70-72)
non si poria; però l’esempio basti
A cui esperienza grazia serba.
(De mens ontstijging kan men niet verklaren*;
Dit enen voorbeeld moet daarom volstaan
Voor wie haar door genade zal ervaren.)
Het voorbeeld waarnaar wordt verwezen is Glaucus, die na het eten van een kruid, waarvan hij gezien had dat dat kruid vissen weer levend maakte, in het water was gesprongen en toen een zeegod werd.
Het gebruik van ‘erba’, psychedelische kruiden, waaronder cannabis en aloë vera was in die tijd bekend. De associatie met dit soort kruiden wordt ook gelegd bij de verwijzing van Dante in Par. Canto IV 14, naar een droom die Nebukadnezar gehad zou hebben. Of Dante ooit dit soort erba heeft geslikt, je zou het misschien zeggen gezien al zijn droomachtige, extatische ervaringen, weten zullen we het nooit.
Hoe dan ook, het blijft voor Dante een enorme opgave om datgene wat hij heeft gezien in woorden voor de lezer om te zetten. Middels allegorieën en metaforen, maar ook voorbeelden, hetzelfde uitdrukken maar dan met andere woorden, vergelijkingen, probeert hij zijn ervaringen, zijn belevenissen, zijn beelden aan de lezer over te brengen.
De eerste uitdaging die voor hem ligt is de beschrijving van de hemel, de hemelse sferen. Hij valt daarvoor terug op het Ptolomeische wereldbeeld, waarin de aarde centraal staat, omhuld door een dampkring en een zogenaamde vuurkring. Daaromheen een stelsel van negen hemelsferen, als eerste vanaf de aarde gezien de maan, vervolgens Mercurius, Venus, de zon, Mars, Jupiter, Saturnus, de Vaste Sterren, het Primum mobile, dit al omgeven door het Empyreum, daar waar God en alle hemelingen in de Roos der Zaligen hun woonplaats hebben.
In al deze sferen hebben verschillende engelenkoren een rol te noemen van laag tot hoog: de Engelen, Aartsengelen, Vorstendommen, Machten, Krachten, Heerschappijen, Tronen Cherubijnen en Serafijnen.
Deze structuur lijkt veel op die van het Inferno en het Purgatorio, ook daar moet Dante steeds van de ene naar de andere cirkel, de volgende fase, om uiteindelijk de eindbestemming te bereiken, met dit verschil dat in het Paradiso Dante door de krachten van de planeten met de snelheid van een pijl wordt voortbewogen. Dante kijkt daarbij in de ogen van Beatrice, die op haar beurt haar ogen altijd naar andere geesten en naar God richt.
Deze hemelse sfeer laat de eenheid der schepping zien.
Vanaf de schepping is alles in de wereld met elkaar verbonden. Daarom is de mens een sociaal wezen. Individuen zijn met elkaar verbonden en hebben elkaar nodig. Het contact onderling is in het paradijs aanschouwelijk en direct. De zaligen kunnen elkaars gedachten zien zonder dat er woorden gesproken hoeven te worden. Dat Dante er toegesproken wordt, is slechts om hem, als nog in leven zijnde, tegemoet te komen en hem op een nog “menselijke” manier het hemelse te laten ervaren.
De onderwerpen die besproken worden hebben als doel de ideale eenheid van de schepping uit te beelden. Deze eenheid kan Dante aanschouwen in zijn laatste visioen van schepping en God.
Canto I en II
Hier is Beatrice veel aan het woord. Licht aan Dante toe wat hij ziet, hoe de hemelse wereld werkt, het luchtledige, hoe alles kan bewegen, omhoog, omlaag, ook Dante zelf. Dit alles door een God gedreven aandrift.
Hier ontspint zich ook een dialoog over de maan, wat betekenen die zwarte plekken op de maan, waar komen die vandaan. Via een experiment met spiegels proberen ze een verklaring te geven, maar overtuigt niet. Uiteindelijk zegt Beatrice, de maan staat het verst af van de bron, niet de dichtheid van de maan, maar het lichtverschil veroorzaakt die vlekken. Het zijn dus geen fouten in Gods schepping.
Canto III
In de eerste hemelsfeer, de maan, voor Dante staande voor onstandvastigheid, ontmoet hij schimmen die in hun leven onstandvastig waren, die hun beloften hebben gebroken. Een van hen is Piccarda Donati, zus van Corso (in de Hel) en Forese (in het Purgatorio) Donati, Dante’s jeugdvriend.
Op Dante’s vraag, wie bent u, zegt Piccarda eerst:
La nostra carità non serra porte (Canto III 43-45)
A giusta voglia, se non come quella
che vuol simile a sé tutta sua corte.
(De liefde sluit haar deuren nooit, en zij*
Beveelt mij aan uw wens gehoor te geven;
God wil Zijn hof zo liefderijk als Hij.)
En dan vertelt ze dat ze als kuis kloosterling Santa Clara het klooster door haar broer Corso gedwongen moest verlaten en moest trouwen met een Florentijnse man Rossellino della Tosa. Maar zij wordt als ‘vergine sorella’ aangeduid, aangevende dat zij nog steeds maagd is en derhalve haar belofte van kuisheid niet heeft gebroken. Gelijkelijk wordt verwezen naar Costanza, ook kloosterling – wat niet waar zou zijn -, die gedwongen moest trouwen met Enrico IV, zoon van Federico Barbarossa en moeder van Federico II, volgens Dante de laatste echte keizer, die ook om politieke reden het klooster verlaten zou moeten hebben. Dante zegt hierover: (Costanza) generò ‘l terzo e l’ultima possanza.(Canto III 120) (de derde en de laatste vorst gegeven*)
Vervolgens bezingt Piccarda het hemels geluk dat de zaligen mogen genieten. Die zaligheid is vol en absoluut bij alle zielen in harmonie met de wil van God.
Die volheid wordt vergeleken met een glas zo vol dat er geen druppel meer bij kan.
Canto IV
Dante zit met 3 vragen, maar zwijgt. Beatrice leest ze af van het gezicht van Dante en zegt dat alle zaligen in het Empyreum verblijven, maar allen voelen de goddelijke liefde op een verschillende manier. Voor Dante, mens van vlees en bloed, lijken de zaligen naar mate hun staat van zaligheid in verschillende sferen te huizen. Juist vanwege die verschillende sferen kan Dante via de gesprekken met de daar aanwezige geesten hogerop komen tot aan het Goddelijke.
Dante laat Beatrice zeggen:
Così parlar conviensi al vostro ingegno, (Canto IV 40-42)
però che solo da sensato apprende
ciò che fa poscia d’intelletto degno.
(Zo’n zichtbaar voorbeeld spreekt je sterker aan*,
Want slechts langs de zintuiglijke kanalen
Vergaar je kennis die je kunt verstaan.)
De tweede vraag betreft de vrije wil. De mens heeft de mogelijkheid om niet te bezwijken voor de druk van anderen, zelfs tot de dood erop volgt. De zaligen van de 1ste sfeer hebben minder verdienste omdat zij uiteindelijk wel zijn bezweken blijkend o.a. het huwelijk van Piccarda.
Canto V
Tot slot, de menselijke vrije wil, dat ons scheidt van de dieren, de grootste goddelijke gave. Hier wordt aangegeven dat de mensen zich aan hun geloften, daarbij hun vrije wil opofferend, als een afspraak tussen God en de mens moeten houden, geen enkele uitgezonderd.
Zo zegt zij:
Se credi bene usar quel c’hai offerto, (Canto V 32-33)
di maltoletto vuo’far buon lavoro
(Terugverlangen van wat men gaf is even*
Verkeerd als weldoen met gestolen geld)
Beatrice geeft nog voorbeelden. Zij wijst naar de Joden die hun Heer met offergaven eerden. Men mocht de gave, de aard daarvan variëren, maar niet de last. Een gelofte ruilen voor een nieuwe, zwaardere is alleen toegestaan in verhouding 4 tot 6.
Zij geeft als gezaghebbende vertolker van de goddelijke gedachte aan niet lichtvaardig geloften te doen, maar doe ook niet zo dwaas als Jefta, die beloofd had dat hij diegene zou offeren die als eerste bij thuiskomst hem tegemoet zou treden na van de Ammonieten te hebben gewonnen. De eerste was zijn dochter, hetgeen hij deed. Hetzelfde deed Agamemnon, ook hij doodde zijn dochter Iphigenea, nadat hij dezelfde belofte had gedaan aan Artemis.
Tot slot wijst zij nog op de pauselijke gewoonte om gelovigen te verleiden tot het doen van een gelofte van kuisheid of armoede om hen daarna te verleiden voor veel geld middels de verkoop van aflaten daar afstand van te doen. Laat u niet als een mak schaap verleiden door hebzuchtigen die aflaten willen verkopen, houd u aan de bijbel, dat is voldoende om een goed christen te worden.
Na dit lange betoog stijgen Beatrice, (alhier geeft Dante aan de blijheid en de helderheid waarmee Beatrice Dante vergezelt, beelden die steeds terugkeren wanneer zij in een volgende hemelsfeer komen.)
Quivi la donna mia vid’io sì lieta (Canto V 94-96)
Come nel lume di quel ciel si mise
Che più lucente se ne fé ‘l pianeta.
(Ik zag mijn leidsvrouw in verrukking raken*
En stralen met zo’n gloed aldaar
De ster die ons ontving nog meer deed blaken.)
en Dante verder op naar de 2de hemelsfeer, Mercurius, waar de geesten verblijven die veel voor het Christendom gedaan hebben.
Dit 5de Canto sluit hij af met de woorden, naar aanleiding van de ontmoeting met Justitianus en vragen van Dante: Nel modo che ‘l seguente Canto canta.(Canto V 139) Dat u zult lezen in de zesde zang*).
Dit doet sterk denken aan soaps. Die sluiten een aflevering vaak af met een spannende aanduiding, waarop in de volgende aflevering wordt voortgeborduurd. Deze truc tref je ook bij boeken, thrillers. Ik denk dat Dante net zoals de makers van die soaps en boeken de spanning erin probeert te houden, de kijker of lezer probeert te blijven boeien door naar een volgend hoofdstuk te verwijzen.
Canto VI
Alhier alle aandacht voor Justitianus, keizer van het Oost-Romeinse rijk van 527- 565, schepper van het wetboek Corpus iuris civilis, uiteindelijk de basis voor onze wetgeving. Deze wordt gezien als het werk van God, immers bedoeld om een meer rechtvaardige en harmonieuze samenleving te scheppen. Dat goddelijke straalt natuurlijk ook op Justitianus zelf aan, die in de kerk van San Vitale in Ravenna met aureool staat afgebeeld, als vertegenwoordiger van God. Dante maakt van de gelegenheid gebruik om Justitianus, die inmiddels ook de keizer van Italië was geworden, tekeer te laten gaan tegen de Zwarte Welfen, die steun zochten bij de Franse koning en tegen de Ghibellijnen, die misbruik maakten van het symbool van de adelaar, juist een symbool van het keizerrijk.
Ook al verblijven hier de zaligen met minder verdiensten omdat ook zij zich hebben laten leiden tot eer en roem, toch mogen zij genieten van de goddelijke wil en de goddelijke harmonie met de anderen.
Dante grijpt nog even de kans om Justitianus toch nog iets persoonlijks over hem te laten zeggen. Hij prijst de fransman Romeo di Villanova uit de Provence, die net zoals Dante, onterecht veroordeeld gedwongen was arm en bedelend in ballingschap te leven.
Hoezeer Dante zijn eigen ballingschap beroert geeft hij aan het eind van dit Canto aan, verwijzend naar Romeo:
indi partissI povero e vetusto, (Canto VI 139-142)
e se ‘l mondo sapesse il cor ch‘elli ebbe
mendicando sua vita a frusto a frusto
assai lo loda e più lo loderebbe
(Romieu verliet hem, arm en oud van dagen*
En wist de wereld hoe men lijden moet,
Als men zich tot gebedel moet verlagen,
Zij zou hem nog meer loven dan zij doet.)
Canto VII
Alhier wordt ingegaan op de vraag waarom God de Joden straft die toch zijn wil hadden uitgevoerd door hem te kruisigen en waarom God juist op deze wijze de mensheid heeft willen verlossen.
Als mens was Christus even gebonden aan de doodzonde, veroorzaakt door de verjaging uit het aards paradijs van Adam en Eva, zijn dood is daarom natuurlijk en tegelijk onnatuurlijk gezien zijn goddelijke natuur.
En vervolgt, Christus was genoodzaakt mens te worden om de mensheid te redden, een immense daad van medelijden. God had kunnen volstaan met de mensheid vergiffenis te schenken, zonder zijn komst naar de aarde. Dat strookte volgens Dante niet met zijn rechtvaardigheidsgevoel, ook de zoon van God zelf zou moeten boeten voor de zondeval.
E tutti li altri modi erano scarsi (Canto VII 118-120)
A la giustizia, se ‘l Figliuol di Dio
Non fosse umiliato ad incarnarsi.
(En het gerecht was onvoldaan gebleven,*
Als niet Gods Zoon zichzelf vernederd had
Het vlees aannemend om als mens te leven.)
Beatrice sluit af met deze mooie terzine:
Ma vostra vita sanza mezzo spira (Canto VII 142 -144)
La somma beninanza, e la innamora
Di sé sì che poi sempre la disira.
(Maar God heeft zelf de mens een ziel gegeven*
Waarin zo’n liefde voor haar Schepper leeft
Dat zij steeds weer naar Hem wordt toegedreven)
Een bewijs volgens Dante dat je na je dood zult verrijzen.
Canto VIII
Terwijl de schoonheid van Beatrice alleen maar toeneemt, komen zij aan in de 3de hemelsfeer, Venus, alwaar net zoals in de twee vorige hemelsferen niet volmaakte geesten verblijven, zijn die zich hebben laten inspireren door de zinnelijke liefde.
Venus kan een positieve en negatieve invloed hebben. Positief, ter bevordering van de samenleving van mensen, negatief, leidend tot zinnelijk genoegen, alwaar de passie overwicht heeft op de rede.
Hier ontmoet Dante zijn vriend Karel Martel, jong gestorven, voor Dante toonbeeld van deugdzaamheid, altruïsme en hoffelijkheid, kortom een ideale vorst. Hij vraagt hem waarom hij zo anders is dan zijn broer Robert, de latere koning van Napels.
Hij zegt hem dat dankzij de Goddelijke Voorzienigheid alle mensen anders zijn om gezamenlijk, ieder met een eigen taak, een gemeenschap te vormen.
Dante zegt dat het de plicht is van de mensen om zijn talenten zo goed mogelijk te gebruiken, maar tegelijk ook waarschuwend niet tegen die talenten in te gaan door mensen anders te laten zijn dan hun talenten ingeven.
Hij zegt dat als volgt:
Ma voi torrcete a la religione (Canto VIII 145-148)
tal che fia nato a cingersi la spada
e fate re di tal che‘è da sermone:
onde la traccia vostra è fuor di strada.
(Maar nee, u weet de vechtersbaas te dwingen*
Tot priesterschap, en kiest een staatshoofd dat
Zich liever wijden zou aan predikingen
Zo dwaalt u van het goddelijke pad.)
Alhier wordt verwezen naar 2 broers van Karel Martel, Lodewijk en Robert. Lodewijk die een goed koning zou zijn geweest werd bisschop en Robert, koning van Napels, stelde belang in filosofie en schreef vele preken.
Hoe actueel! Ontdek, volg je talenten, dan komt het goed. Een goed advies aan al die leerlingen die nu eindexamen doen en straks hun levenspad moeten kiezen. Maar niet alleen voor hen, maar voor ons allen geldt dit advies.
Canto IX
Dante verwijst hier naar personen met een enigszins woelig liefdesleven. Cunizza, zuster van de tiran uit Treviso Ezzelino III, 4 echtgenoten en 2 minnaars, Provençaalse dichter Folquet, minnaar van 3 vrouwen en Rachab, hoer uit Jericho, die geholpen zou hebben bij de vestiging van het Beloofde land.
Zij allen hebben hun aardse liefde afgezworen in ruil voor de goddelijke.
Daarnaast kan Dante het niet laten om de personages zich politiek te laten uitspreken. Cunizza over de machtsmisbruik van de Welfen, Folquet, bisschop van Tolosa, over de hebzucht en laksheid van de Romeinse curie, o.a. verwijzend naar het ontbreken van aandacht voor het Heilige Land.
Maar Dante zegt, verwijzend naar de dood van Bonafatius VIII en verhuizing van het pausdom naar Avignon, dat het Vaticaan binnen kort bevrijd zal zijn van die ontucht.
Ma Vaticano e l’altre parti elette (Canto IX 139-142)
Di Roma che son state cimitero
a la milizia che Pietro seguette
tosto libere fien de l’avoltero.
(avoltero = adulterio, hij die kapot maakt, corrumpeert, in dit geval de kerk, die zijn goddelijke plicht verzaakt)
(Weet dat de Vaticaan, heel Rome, waar*
De graven zijn van wie in vroeger tijden
Soldaat was in Sint Pieters legerschaar,
Zich aanstonds van die ontucht zal bevrijden.)
(Vaticaan, niet het huidige Vaticaan, maar de heuvel waar Petrus begraven is.)
Dante schrijft dit toen hij in Verona te gast was bij Can Grande della Scala, voor Dante een ideale vorst en vredestichter voor Italië.
Canto X
De sfeer van de aarde achter zich latend bevinden Beatrice en Dante zich nu in de 4de hemel van de zon, symbool van de wijsheid, van de intellectuele verlichting, van God zelve.
In deze en volgende hemelsferen staan de kardinale deugden centraal, te noemen: bij de zon de wijsheid, bij Mars de strijdbaarheid, bij Jupiter de rechtvaardigheid en bij Saturnus de matigheid in het contemplatieve leven.
Na een proloog over de hemelse schoonheid, de harmonie en over de Drie-eenheid, praat Dante verder over de 12 wijzen, lichtende voorbeelden, die rond hen zweven.
Als eerste noemt hij Thomas van Aquino (1225 -1274), dominicaan, leerling van Duitse filosoof Albertus Magnus. Zijn Summa theologiae is Dante’s belangrijkste bron voor christelijke vraagstukken. Vervolgens Franciscus Gratianus, monnik, op schrift steller van kerkelijke wetten, dan Petrus Lombardus, bisschop en opsteller van een theologisch handboek, dan Koning Salomo, auteur van het Boe4k der Spreuken, het Hooglied en het Boek der Wijsheid, dan Dionysius de Aeropagiet, - 1ste eeuw na Chr.- bisschop van Athene, beter bekende als de Pseudo Dionysius, vanwege de verwarring met een andere Dionysius uit de 5de eeuw, dan Paulus Orosius, geschiedschrijver, gevolgd door Severinus Boëthius, Romeins staatsman en filosoof, dan Isidorus, bisschop van Sevilla, Beda, een Engelse monnik, Richard, prior van een Parijs klooster en tot slot Siger van Brabant, een dertiende eeuwse filosoof.
Na deze opsomming valt Dante terug op het beeld van de hemelsfeer dat als een wiel ronddraait als de raderen van een uurwerk.
Canto XI
Als 2 karrenwielen van de kerk wordt hier alle aandacht gevestigd op 2 bijzondere wijzen: San Franciscus en San Dominicus, middels de woorden van Thomas van Aquino, dominicaan en San Bonaventura, franciscaan.
San Franciscus, omarmde de weg van de armoede, zoals ook zijn volgelingen, voor Dante was dat geen optie. Immers hij ontnam aan de kerk niet het recht goederen te bezitten, iets anders is de bovenmatigheid daarvan, daar was Dante fel op tegen.
Dante, die zelf in zijn jeugd waarschijnlijk de kloosterschool van de franciscanen in Santa Croce heeft bezocht, prees San Franciscus ook om zijn moed en strijdbaarheid om naar Rome te gaan om aan de Paus toestemming te vragen zijn kloosterorde te mogen stichten en om naar het heilige Land te gaan, het land van de sultan om hem te bekeren Een beeld dat afwijkt van het algemeen aanvaarde beeld van een teruggetrokken, in armoede levende San Franciscus.
In regel 45 verwijst Dante naar de ‘fertiel costa. De plaats waar Franciscus is geboren.
Hier introduceert Dante het woord ‘fertile’ dat door Dante als eerste wordt gebruikt.
Het komt van het Latijnse woord ‘ferre’, hetgeen betekent: (voort)brengen.
Canto XII
San Dominicus werd door San Bonaventura geprezen om zijn verdediging van het geloof, zijn strijd tegen de ketterij waaronder de Katharen.
Zij beiden staan symbool voor hun missie: de redding van de kerk en de mensheid.
Ook al wenst Dante dat beide richtingen een eenheid vormen, is de werkelijkheid anders. Beide ordes zijn in staat van ontbinding door interne tegenstellingen en verschillende inzichten. Dante doet een beroep op de ordes zich aan de bronnen van de ordes te houden.
Canto XIII
Bij monde van Thomas van Aquino vertelt Dante over de schepping en over het feit dat de ene mens beter is dan de andere. Hij ziet Koning Salomo als een wijs vorst, niet als een wijs mens. Hij ziet als een ideale vorst, ook kijkende naar Justitianus en Karel Martel, een vorst die gebruik makend van zijn wijsheid het goede doet voor de mens.
Canto XIV
Alhier komt Dante terug, nadat Thomas van Aquino was uitgesproken, op een vraag over de verrijzenis der doden die hij Koning Salomo laat beantwoorden. Dante vraagt hoe het staat met de met vol licht omgeven zielen als tijdens de Dag des Oordeels daar ook de lichamen door hun verrijzenis aan toe worden gevoegd. Lichaam en ziel zullen nog meer licht vergaren, nog meer volkomen wezen, in het aanschijn van God, het lichaam zal blijven, als brandend houtskool in vlammen.
In deze 3 canti der wijzen heerst een hoge en nobele poëtische sfeer, waarin liefde en deugdzaamheid centraal staan.
Het heeft grote gelijkenis met de wijzen uit het Limbo, aldaar de filosofen, op zoek naar de waarheid, zonder het licht van het geloof, maar alhier verenigd andere wijzen maar dan wel verlicht door een ander licht: het geloof.
Samen met de beeldschone Beatrice opgestegen naar de 5de hemel, die van de rode ster Mars, treffen zij de zielen aan van hen die voor het geloof hebben gestreden en de marteldood hebben gevonden.
Hij ziet dan zielen die zich in de vorm van een Grieks kruis, alle armen even lang, met in het midden de beeltenis van Christus. `Het verwijst naar de dood en verrijzenis van Christus. Zangen omgeven hen. Dante stond perplex van al dat schoons, zoals hij zelf zegt, niet in staat om dit in woorden uit te drukken.
Canto XV
En dan ziet hij Cacciaguida, zijn betovergrootvader, als martelaar gestorven tijdens de tweede kruistocht. Voor Dante rede om trots te zijn op deze voorvader, zijn goede daden stralen op hem af. Het leidt tot een wederzijds uitspreken van grote waardering.
Hij geeft aan dat het werk van Dante is ingegeven door de Goddelijke Voorzienigheid. Voor Dante is dat de antwoord op de vraag waarom het juist aan hem gevraagd is. Het zijn zijn buitengewone talenten die hem gegeven zijn om deze moeilijke en zware taak te vervullen, tot eer en roem van het nageslacht. Hij kan volgens Cacciaguida rekenen op steun van boven, maar moet wel zijn ballingschap verdragen, met alle beperkingen en kwellingen van dien.
Tussendoor vertelt Cacciaguida over de tijd dat hij in Florence leefde. Het was toen nog een rustige stad, waar de klokken klonken, waar de mensen liepen, eenvoudig gekleed, niet behangen met gordels, diademen of filigrain, ouders hoefden nog geen angst te hebben dat hun dochters iets zou overkomen. Florentijnen hoefden geen strijd met Rome aan te gaan, want zo zegt Dante hier: nel montar sù, così sarà nel calo (Canto XV 111) (Want wie snel stijgt, zal snel ten onder gaan*). Wie kent deze uitdrukking, je zou zeggen tegeltjeswijsheid, niet, zie hier de bron.
Hij prijst verder enkele Florentijnse families, die later in de tijd van Dante het beeld van de stad zouden bezoedelen zoals Lapo Salterello of Cianghella della Tosa, waarna hij zijn verhaal afsluit met een verwijzing naar zijn dood in het Heilig land.
Canto XVI
Nadat hij vertelt heeft waar hij vandaan komt, waar hij geboren is, hoe zijn stad er toen uitzag, nog klein, vredig, gaat Cacciaguida verder met het noemen van allerlei namen die de stad geen goed deden zoals Fazio dei Morubaldini of Baldo d’Aguglio. Door de instroom van allerlei mensen en toename van de grond werd de stad steeds groter, tegelijk met de toename van de hebzucht en corruptie. Naast de reeks van adellijke geslachten, allen van invloed op de welvaart of neergang van de stad noemt Dante nog Buondelmonte dei Buondelmonti, wiens breken van zijn trouwbelofte met een meisje van de familie Degli Amidei en zijn huwelijk met een Donati, aanleiding was tot de splitsing tussen de Welfen en Ghibellijnen.
Dante zucht, was hij maar in de Ema, een rivier vlakbij Firenze verdronken en niet veel later vermoord nabij de Ponte Vecchio, dan was de stad niet verscheurd geworden, dan zou het daar een vreedzaam leven zijn.
Con queste genti vid’io glorioso (Canto XVI 151-154)
E giusto il popol suo, tanto che ‘l giglio
non era ad asta mai posto a ritroso,
né per division fatto vermiglio.
(Onder die heren heerste er nog vrede*
De stadbevolking was nog niet verscheurd,
De witte lelie was nog niet vertreden
En niet door twist en tweedracht rood gekleurd)
Voor 1260 had de Florentijnse vlag een witte lelie in een rood veld, dat werd na de overwinning op de Ghibellijnen een rode lelie op een wit veld, hetgeen nog steeds zo is.
Canto XVII
Terwijl in het vorige Canto de stad Firenze centraal stond, is het nu alle aandacht voor Dante zelf, zijn lot.
Dante zinspeelt op de vijftal voorspellingen over zijn ballingschap die hem gedaan zijn tijdens zijn tocht door de Hel en het Purgatorio. Hij vraagt aan Cacciaguida, die dicht bij het punt staat waar toekomst en verleden zich openbaren, wat hem nu te wachten staat. Verwijzend naar Hippolytus, ooit uit Athene verdreven, zegt hij dat Dante ver van Firenze zal leven, dat zal je bedroeven, maar nog het meest ‘je domme kameraden, ontrouw gezelschap in dat tranendal*”.
Hier vlakbij elkaar enkele terzinen die heden ten dage nog gebruikte uitdrukkingen bezigen.
Dette mi fuor di mia vita futura (Canto XVII 22-24)
parole gravi, avvegna ch’io mi senta
ben tetragono ai colpi di ventura.
(Een aantal schimmen zaken te voorspellen*
Die mij, al zal ik wel onwrikbaar staan
Onder Fortuna’s slagen, blijven kwellen.)
Een tetragono staat voor soliditeit, stabiliteit. Verwijst naar iemand die ondanks tegenslagen zich staande houdt.
Tu proverai sì come sa di sale (Canto XVII 58-60)
lo pane altrui, e come è duro calle
lo scendere e ’l salir per l’altrui scale.
(Te zout zal jou het brood van vreemden smaken;*
Klimmen en dalend zul je ook op tal
Van vreemde trappen diepe zuchten slaken;)
Hier verwijst hij naar het brood van Firenze dat is zoutloos, daarbuiten wordt zout gebruikt.
De trappen verwijzen naar de paleizen waar hij tijdens zijn ballingschap zal verblijven.
Deze uitdrukking gebruikt diegene die ergens anders ver van huis verblijft en klaagt over het voedsel dat hij krijgt waar hij niet aan gewend is.
Di sua bestialitate il suo processo (Canto XVII 67-69)
farà la prova; sì ch’a te fia bello
averti fatta parte per te stesso
(Hun stommiteit wordt in de loop der tijd*
Bewezen, en je wordt erom geprezen
Dat jij een eenmansfactie hebt geleid.)
De beestachtigheid verwijst naar de Witte Welfen, waar Dante afstand van heeft genomen. De uitdrukking “preferisco fare parte per me stessa” wil zeggen: ik geef de voorkeur onafhankelijk te blijven.
In Verona zal hij de gast zijn van Can Grande della Scala, voor wie hij grote waardering heeft. Cacciaguida adviseert Dante zich goed voor te bereiden op de tijd van de ballingschap. Tegelijk ook zijn tegenstanders niet te sparen. Dante laat Cacciaguida zeggen:
Questo tuo grido farà come vento, (Canto XVII 133-135)
che le più altre cime più percuote;
e ciò non fa d’onor poco argomento.
(Zoals een storm de hoogste bomen deert*,
Zal jouw protest de machtigsten duperen,
Een daad waarom je later wordt geëerd.)
De eer die Dante ten deel is gevallen met zijn Divina Commedia is een voorspelling die zeker is uitgekomen.
|
Reacties
Log in om de reacties te lezen en te plaatsen